16/11/2012

In de negentiende eeuw

De Nederlandse kust lag deze zomer weer vol zonaanbidders met gezonde, bruine lijven. Maar in de negentiende eeuw ging je naar het strand als je ziek was, om te baden in het heilzame zeewater.



Zeewater was geneeskrachtig, zeiden Engelse artsen aan het begin van de achttiende eeuw. Als je erin baadde, hielp het tegen huidaandoeningen, spierziekten en gewrichtsklachten. Dit idee verspreidde zich over heel Europa en aan het begin van de negentiende eeuw verrezen aan de Nederlandse kust de eerste badhuizen. De ondernemer Jacob Pronk bouwde in 1818 een badhuis in Scheveningen. Daar konden rijke bezoekers in één van de badkuipen een verwarmd zeebad nemen. Het water werd met paard en wagen aangevoerd.

Wie sterker was mocht baden in 'open zee'. Een badkoets reed tot nog geen meter diep het water in. Een badmeester of badjuf hielp de bader uit de koets. Wie niet kon lopen werd in een soort hangstoel naar beneden getakeld. Tot 1830 zwom je naakt; badkleding was er niet. Daarna droeg je een los, lang badhemd.



Veel mensen vonden het griezelig. In 1824 beschreef een Scheveningse badgast zijn angstaanjagende zeeduik:

"Ik werp mij in de armen van de zeeman ... Driemaal ben ik boven, driemaal onder water en dan bevind ik mij, bijna bewusteloos, weer in de koets."

Na de Eerste Wereldoorlog was het gedaan met het strand als ziekenboeg. In de jaren twintig en dertig werd de kust juist een sportieve recreatieplek. Jongeren vonden zwemmen helemaal niet eng. Ze renden – zonder koets, in comfortabele badkleding – vrolijk het water in.