Zonne stervend zonk in zee,
en een wijde wade spreidde
op de breede kimme neer
't wolkenheer.
Eenzaam ruischt de duistre zee,
langs der duinen ruige kruinen,
als met droeve doodenklacht
zucht de nacht.
Eenzaam, eenzaam ruischt de zee,
slaat de kuste zonder ruste,
moeder aarde lig alom
doodsch en stom.
Op het woelend vlak der zee
wislend dansen kille glansen
starre lach der doode maan
staart mij aan.
Dreigend, dreigend druischt de zee!
'k Zie een grijzen nevel rijzen
komt uit 't grote zonnegraf
op mij af!
Red mij, red mij van de zee!
Red mij, aarde, die mij baarde!
Vaal-gewiekte oneindigheid
naderschrijdt!
Frederik van Eeden